Het Weeshuis

 

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed omschrijft het Weeshuis als een eenvoudig gebouw met natuurstenen ingangspoortje uit 1690. De gevelsteen boven de deur van het huis vermeldt het jaartal 1690, maar er werd reeds in 1661 gesproken van een “weeshuys”. Verder staat boven het jaartal “Hy heeft gestroid heeft den armen gegeven sin goedertirenheid gedvrd in eeuwigheid”.    

 

Overigens had dit weeshuis zijn ontstaan voornamelijk te danken aan het in Coevorden gelegerde garnizoen, dat zorgde voor een groot aantal soldatenkinderen dat werd achtergelaten. Niet voor niets werd in 1745 gesproken over het “groot getal van Soldate kinderen, die ten allen tijde aldaar werden agtergelaten”. In 1661 werd er dus al gesproken over een “weeshuys”, de kerkenraad van de hervormde gemeente besloot ruim 25 jaar later om een nieuw weeshuis te laten bouwen. Vanaf 1687 werden zowel binnen de Landschap als daarbuiten collectes gehouden. In 1689 kocht de diaconie een huis en erf in de Drentsestraat. Het daaropvolgende jaar werd met de bouw van het weeshuis begonnen en in 1691 kon het in gebruik worden genomen. 

Omdat de opnamecapaciteit en de financiën beperkt waren kon de kerkenraad niet aan alle aanvragen voldoen. Legaten en giften waren dan ook meer dan welkom, zo stond op 14 januari 1886 in de Provinciale Drentsche en Asser Courant “De Kerkeraad der Herv. Gemeente ontving heden het verblijdend berigt, dat mevrouw Monhemius-Edelinck, onlangs overleden te Brummen, aan het weeshuis te Coevorden eene som van f200 gelegateerd had”.    

 

Voor de dagelijkse leiding van het weeshuis werd in 1691 een vrouw aangesteld. Deze moest “Godvruchtig, statigh en voorsigtig” zijn. Als weesmoeder werd toen mevrouw Raquets aangenomen. In 1695 werd zij vervangen door Casper Ravenbergs en zijn vrouw. Sindsdien hadden de kinderen een weesvader en weesmoeder. De weesvader en weesmoeder kregen een woning en een vergoeding zoals uit de advertentie uit 1789 blijkt waarin een echtpaar werd gevraagd “Genegen om als Weesvader en Weesmoeder in het Weeshuis te Coevorden te Fungeren, op een Tractement van 50 Car. Guld. Boven de vrye Kost en Woning”.  

Het weeshuis kreeg ook een eigen onderwijzer met verregaande verantwoordelijkheden. Naast het leren lezen en schrijven was het geven van godsdienstonderwijs één van de belangrijkste taken. De kerkenraad bepaalde wat de kinderen moesten leren. Twee keer per jaar overhoorde de kerkenraad zelf de kinderen over “de fondamenten van Christelike religie”. 

  

In de negentiende eeuw werd het weeshuis steeds meer bewoond door oude mannen en vrouwen. In 1915 kreeg het officieel de status van 'Rusthuis voor Ouden van Dagen der Ned. Herv. Gemeente'. Met de komst van een nieuw bejaardencentrum in 1958 verloor het weeshuis definitief de functie van armhuis.